Aan de overkant van de IJssel is er ook tegenwoordig nog een hotel. Op die plaats was er ook in de negentiende eeuw al een herberg.
In en om de stad ontstonden in het begin van de twintigste eeuw verschillende coöperatieve zuivelfabrieken, zoals de fabriek in Bathmen.
Bij de opgravingen van de Germaanse nederzetting is een Romeinse mantelspeld gevonden. Zo'n speld wordt een fibula genoemd. Je kon er je mantel mee dichtmaken. Zo'n fibula was gegoten uit brons. Brons is een materiaal dat al bekend is vanaf het begin van de bronstijd, ongeveer 1500 vóór Christus.
In de late Middeleeuwen en in de eeuwen daarna werden er vaak huizen gebouwd met een zeer hoge grondverdieping. Zo'n huis wordt een insteekhuis genoemd.
Deze pot is genoemd naar de plaats van herkomst: Badorf in de omgeving van Keulen. Van de achtste tot de tiende eeuw werden dit soort potten op grote schaal uitgevoerd, tot in Zweden toe. Behalve in Deventer zijn ze ook in Dorestad aangetroffen. Deventer en Dorestad waren in die tijd al belangrijke handelsnederzettingen.
Deze wereldberoemde ´Sanct Lebuyns nap´ is de enige kelk die uit de vroege middeleeuwen is overgebleven. Deze kelk stamt uit het begin van de 9e eeuw en is waarschijnlijk vervaardigd in de paleissschool van Karel de Grote te Aken. De ivoorsnijder heeft in de bovenste rand fraaie acanthusranken uitgesneden.
Dit prachtige boek, genoemd naar Lebuinus, is een mooi voorbeeld van kerkelijke kunst uit de Vroege Middeleeuwen. Het is na zijn dood gemaakt, want het handschrift van dit boek dateert uit ongeveer 835 en is van Karolingische afkomst, dus uit de tijd die genoemd is naar keizer Karel de Grote.
Een sarcofaag is een stenen kist. Zo´n sarcofaag werd in de Oudheiden in de Middeleeuwen gebruikt voor het begraven van heel belangrijkepersonen. In 1962 werd deze stenen sarcofaag ongeveer 1 m onder devloer aangetroffen.De kist is gemaakt uit rode zandsteen en afkomstig uit het gebied vande Main in Duitsland.
Rond het jaar 990 werden in Deventer voor het eerst munten geslagen. Op die munten zien we de namen of afbeeldingen van Duitse keizers, zoals Otto III, Hendrik II of Koenraad II. Zij stonden aan het hoofd van het Duitse Keizerrijk, waartoe Deventer toen ook behoorde.
Tufsteen is een vulkanisch gesteente, dat in de Middeleeuwen vaak gebruikt werd als bouwmateriaal. Het is vrij gemakkelijk te bewerken. Tufsteen werd vooral veel gewonnen in de Eifel in Duitsland. Veel tufsteen werd via de Rijn en de IJssel naar Deventer vervoerd, waar het werd verhandeld.
De crypte van de Lebuinuskerk is het oudste gedeelte van de Grote kerk in Deventer.
Het oudste stenen woonhuis van Nederland staat in Deventer en stamt uit 1130. Het was het huis van de proost en eigendom van de Lebuinuskerk.
de Bergkerk wordt ook wel de Sint Nicolaaskerk genoemd. Men is aan het eind van de twaalfde eeuw begonnen met de bouw van deze kerk.
In de Lebuinuskerk is een tegelvloer uit 1220 bewaard gebleven.
Rond 1230 werden vestingtorens gebouwd tegen de stenen stadsmuur. Twee daarvan zijn bewaard gebleven.
Langs de IJssel in de buurt van het dorp Voorst staan de restanten van een oud kasteel, Nijenbeek.
In de tijd van de Hanze werden producten over zee vervoerd in koggeschepen. Dat is een type boot met één groot rechthoekig zeil en veel laadruimte.
Het oudste woonhuis van Deventer waar een burger in woonde, stamt uit ongeveer 1300 en staat in het Bergkwartier.
Toen er in 1334 een grote stadsbrand woedde bestond de Mariakerk al. Er staat namelijk beschreven dat de Mariakerk toen schade opliep. De kerk was tegen de grote Lebuinuskerk aangebouwd en was bedoeld voor de gewone mensen. Het stadsbestuur beheerde de kerk.
De Broederenkerk is de derde grote kerk in Deventer. Het werd rond 1335 gebouwd als kloosterkerk bij het toen al bestaande klooster van de broeders Franciscanen.
De pest is een besmettelijke ziekte die van de veertiende tot en met de zeventiende eeuw veelvuldig in Deventer voorkwam.
Deventer kooplieden, die handel dreven met de Noorse stad Bergen verenigden zich in de veertiende eeuw in het Bergenvaardersgilde. Hun belangrijkste handelswaar was de stokvis. Stokvis id de naam voor kabeljauw, die aan stokken te drogen hing. De handel in stokvis was zo belangrijk, dat sommige kooplieden zelfs gedurende langere tijden in Bergen woonden.
De Stads- of Athenaeumbibliotheek van Deventer bevat nog oude handschriften uit de veertiende en vijftiende eeuw, toen er nog geen boeken gedrukt werden. De Broeders en Zusters van het Gemene leven waren in die tijd druk met het kopiëren (overschrijven) van boeken.
De Broeders en Zusters van het Gemene Leven hielden zich o.a. bezig met het overschrijven van teksten. Ze noemden dat 'afschrijven'. Tot de belangrijkste boeken uit hun tijd behoort het Getijdenboek van Maria, waarvoor Geert Grote in 1383 de tekst samenstelde.
Een oud handschrift, afkomstig uit het vrouwenklooster van Diepenveen, bevat uittreksels uit de tekstenverzameling van Florens Radewijns (1350-1400). Florens Radewijns was na het overlijden van Geert Grote in 1384 de leider van de Broeders des Gemenen Levens.
Vanaf de 14e eeuw werd het doodvonnis uitgesproken in geval van muntbedrog. Een valse munter werd dan levend gezoden (gekookt) in een koperen ketel. Waarschijnlijk werd de ter dood veroordeelde alleen met zijn hoofd in de ketel met kokende olie gedompeld.
Wiegedrukken of incunabelen zijn boeken die vóór 1501 zijn gedrukt. Ze stonden dus aan de wieg van de boekdrukkunst. De boekdrukkunst werd in Europa in 1455 uitgevonden, waarschijnlijk door de Duitser Johannes Gutenberg. Vóór die tijd bestonden er al wel blokboeken.
Om de rust te waarborgen binnen de stadsmuren van Deventer, met name tijdens de jaarmarkten, werden binnenkomers bij de stadspoorten gecontroleerd. Ook werd het tolgeld geïnd. Ongewenste personen kwamen de stad niet in en meegenomen messen mochten slechts een maximale lengte hebben.
Van het begin van de 14e tot het begin van de 19e eeuw had het stadsbestuur het recht om doodstraffen uit te spreken (het halsrecht). Vier blauwe stenen in de bestrating voor het huidige Kantongerecht op de Brink markeren de plaats waar het schavot heeft gestaan.
“Ao 1617 de(n) 11 februarii starf joncker Balthazar Boedeker. Deze tekst is te lezen op dit grafzerk van Balthasar Boedeker. Het bevindt zich in de Grote of Lebuinuskerk. Balthasar Boedeker leefde van 1540 tot 1617. Hij is bekend geworden als grondlegger van het Athenaeum.
Het bestrijden van brand was een grote zorg voor het stadsbestuur en een belangrijke taak van de burgers. Op centrale punten in de stad, zoals in De Waag, waren brandemmers, brand- of vuurhaken en ladders aanwezig om bij het blussen te gebruiken. Vu urhaken dienden om brandende daken van stro en muren van brandende huizen om te trekken en zo het uitbreiden van brand tegen te gaan.
Rond 1550 liet het stadsbestuur ter hoogte van de Welle en Onder de Linden een kademuur van baksteen optrekken. De muur werd bekleed met zandsteenplaten. In de muur zaten vier trappen naar het water. In 1558 werd ter hoogte van de huidige Graaf van Burenstraat het bastion Graaf van Buren gebouwd om de brug over de IJssel te kunnen beschermen.
Tussen de Noordenbergstraat en de IJssel is er een smalle steeg met de naam Kranensteeg. Ter hoogte van deze steeg stond aan de kade van de rivier een hijskraan.
Het begin van de tegenwoordige Stads- of Athenaeumbibliotheek ligt in het jaar 1560. Toen kocht het stadsbestuur de boekenverzameling vande overleden Johannes Phoconius, pastoor van de Mariakerk. De verzameling bestond uit 44 boeken en was bevond zich in zijn huis in de Papenstraat.
In huizen van rijke burgers stonden vanaf de zestiende eeuw kachelovens, opgebouwd uit versierde aardewerktegels. Zo’n kacheloven was een pronkstuk in huis. Bij opgravingen in het gebied Achter de Muren-Zandpoort werden in 2005 tussen het puin zeer bijzondere kacheltegels gevonden.
In het jaar 1580 werden door aanhangers van de nieuwe godsdienst grote vernielingen aangebracht in de kerken van Deventer, die tot dan toe aan de katholieken hadden toebehoord (in de Broederenkerk al in 1578). Beelden en andere godsdienstige voorstellingen moesten het ontgelden en werden zwaar beschadigd of geheel vernield.
In de zeventiende eeuw groeide het aantal bakkers dat zich in Deventer vestigde. Er was veel behoefte aan bakkers omdat, behalve de Deventenaren zelf, ook de vele ingekwartierde soldaten en hun gezinnen van brood moesten worden voorzien. Veel van de Deventer bakkers waren ook koekbakker.
Een fronton is een driehoekige bekroning van een gevel, een ingang of een toegangspoort. De Grieken en Romeinen gebruikten dat al. Bij verschillende gebouwen in Deventer uit veel latere tijd is ook zo'n fronton gebruikt.
Gerard ter Borch werd in 1617 in Zwolle geboren in een schildersfamilie. Hij leerde het schildersvak van zijn vader Gerard ter Borch de Oude. Toen hij jong was woonde en werkte hij in Engeland, Frankrijk, Italië en Spanje, waar hij zelfs aan het hof van koning Filips II werkte.
Dit schilderij maakt deel uit van een serie van vier schilderijen, die elk één van de vier Evangelisten voorstellen: Mattheus, Marcus, Lucas en Johannes. Zij waren de schrijvers van het levensverhaal (het evangelie) van Jezus Christus. Een zoon van Hendrick ter Brugghen schonk de schilderijen in 1707 aan de stad Deventer, omdat hij dacht dat zijn vader een speciale band met de stad Deventer had.
Deze schotel en kom bevinden zich in het Historisch Museum Deventer in de Waag. Majolica is de naam van een grof en bros soort aardewerk met een bont gekleurde beschildering. Het woord is afgeleid van het Spaanse Mallorca. Dit eiland was in de Middeleeuwen het centrum voor dit soort aardewerk.
Er zijn verschillende type gevels van huizen. Het huis aan de Noordenbergstraat nummer 6 heeft een trapgevel. Dit type heeft weinig versieringen.
Gilden waren een soort verenigingen van mensen met hetzelfde ambacht. Ze ontstonden al in de Middeleeuwen. Zo bestonden er in Deventer bijvoorbeeld een smedengilde, een bakkersgilde, een kuipersgilde (makers van kuipen of tonnen), een kramersgilde (kooplui), een bouwliedengilde (boeren) en een slijtersgilde (verkopers van drank).
De Deventer schilder Gerard ter Borch (1617-1681) schilderde tussen 1670 en 1680 dit kleine portret van de burgemeester en geleerde Gisbert Cuper uit Deventer. Het schilderij is in olieverf op koper geschilderd en is slechts 19 centimeter hoog. Cuper draagt een grote blonde pruik en een paarsrode kamerjas afgezet met wit bont.
Een carillon wordt ook wel een klokkenspel of een beiaard genoemd. Het is een muziekinstrument dat bestaat uit enkele series klokken, die via een klavier (ook wel speeltafel genoemd) bespeeld kunnen worden. In 1613 bracht klokkengieter Willem Wegewart het eerste carillon in de Lebuinustoren aan.
Op een stadsplattegrond van Johannes Blaeu is goed het stervormig patroon van de verdedigingsgordel om de stad te zien. Hoewel de stadswallen zijn afgebroken, is het stratenpatroon grotendeels hetzelfde gebleven.
De schilder Pieter van Anraedt werd omstreeks 1635 geboren, waarschijnlijk in Utrecht. Waar hij is opgeleid is niet bekend. Hij ging in Deventer wonen en trouwde met Antonia van der Veen, dochter van de Deventer dichter Jan van der Veen. Pieter van Anraedt heeft vrijwel uitsluitend portretten geschilderd, net als Gerard ter Borch.
In de zeventiende eeuw hadden de Deventer edelsmeden voldoende werk. Hoogtepunt van de edelsmeedkunst waren de bekers die voor de gilden gemaakt zijn.
Dit schilderij, 'De Stadsraad of Magistraat van Deventer' , is in 1667 door Gerard ter Borch gemaakt. Het geeft het stadsbestuur weer, gezeten in de 'raetkamer' (de oude raadzaal). Het stadsbestuur bestond uit twaalf schepenen en vier raden. De twee schepenen die op dat moment burgemeester waren zitten achteraan in het midden op het verhoogde burgemeestersgestoelte.
Hendrick de Sandra is in 1619 in Amsterdam geboren en was daar eerst een welvarend koopman. Later koos hij voor een militaire loopbaan en kwam in 1657 in Deventer terecht. Van 1677 tot 1685 was hij gouverneur van de belangijke vesting Deventer. In 1676 kocht De Sandra twee naast elkaar gelegen huizen aan de (later naar hem genoemde) Sandrasteeg.
Op de grafzerk van Gerrit Schimmelpenninck in de Bergkerk komt dit familiewapen voor. Het bevat twee gekruiste sleutels, omlijst door bladversieringen. Boven het schild een gevleugelde helm met daarin opnieuw twee gekruiste sleutels. Onderaan de Latijnse spreuk: HONOS ANTE DIVITIAS.
Dit beeld van een weesjongen is gemaakt door de Duitse beeldhouwer Gotfried Gerlach die in de jaren dertig van de achttiende eeuw in Deventer kwam wonen. Het bestuur van het Burgerweeshuis gaf hem opdracht twee beelden te maken die geplaatst zouden worden boven de ingangsdeur van het Burgerweeshuis.
Aan de Kleine Poot bij de Lebuïnuskerk staat verscholen in een nis van de Lebuïnuskerk deze hardstenen pomp uit de achttiende eeuw. Boven de pomp is een stenen vaas geplaatst. De pomp valt op door de aangebrachte versiering in de vorm van een ramskop met festoenen (slingers).
Al in de achttiende eeuw werden er in Deventer tabaksbedrijfjes opgericht. Het waren tabakskerverijen, waar ruwe tabaksbladeren werden versneden. Later zijn er ook sigarenfabrieken opgericht. De laatste sloot haar deuren in 1953.
Drukkerijen waren er in de Deventer drukkerstad al sinds de vijftiende eeuw. In 1738 kwam Jan de Lange als meesterknecht in dienst bij de stadsdrukker. Hij begon al snel voor zichzelf in de Grote Overstraat en verhuisde later met zijn bedrijf naar de Brink.
Dit bord, dat gemaakt is te Meissen in Duitsland in de jaren 1772-1774, is een onderdeel van een servies dat uit vierhonderd delen bestond. Het werd door de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) aan stadhouder Willem V geschonken. Het servies is versierd met Nederlandse stads- en dorpsgezichten.
Deze strijdbijl van de indianen uit Brazilië heeft volgens het tekstbordje dat aan de steel hangt een rol gespeeld in de patriottenstrijd in Deventer. In juni 1787 was hij in het bezit van een Deventer patriot. Hoe de bijl hier terecht is gekomen is niet bekend.
Rond 1920 was de meelfabriek van Noury & Van der Lande het grootste bedrijf van Deventer. Wat begonnen was als een meel- en oliefabriekje groeide uit tot een grote chemische industrie met vestigingen in andere plaatsen in Nederland en in het buitenland.
In 1849 wordt er in Deventer een nieuwe kazerne gebouwd voor soldaten. Dat gebouw aan de Houtmarkt bestaat nog steeds: de Boreelkazerne. Nu zijn er winkels in gevestigd.
Nieuw Rande is een statig buitenhuis ten noorden van Deventer. Het huis is beroemd geworden doordat Duymar van Twist het in 1853 aankocht. Hij was gouverneur-generaal van Nederlands-Indië.
In het midden van de negentiende eeuw kreeg Deventer een gasfabriek. Dat gas werd gebruikt om stadsgas te maken.
Eeuwenlang zijn producten van en naar Deventer vervoerd over water. Dat was de makkelijkste manier van vervoer. De wegen waren in die tijd immers van slechte kwaliteit en vaak was het langs de wegen ook gevaarlijk. Maar niet naar alle windrichtingen stroomden rivieren.
De bolwerksmolen is een houtzaagmolen uit 1863. Het is de laatste molen die in Deventer gebouwd is. Hij staat aan de voet van de Wilhelminabrug, vanuit de stad gezien aan de overkant van de IJssel.
De binnenstad van Deventer kende vroeger twee spoorwegstations. Op de plek van het huidige station stond het gebouw van de spoorwegmaatschappij Staats Spoor (SS).
Aan het eind van de negentiende eeuw was er in de stad een grote bierbrouwerij. Ze maakten daar bier onder de naam Davobier. De brouwerij is al aan het begin van de twintigste eeuw gesloten, maar tegenwoordig is er weer Davobier te koop.
Veel fabrieken ontstonden in de negentiende eeuw midden in de oude binnenstad. Zo ook de fabriek van de DAIM tussen de Golstraat, Walstraat en Roggestraat.
De stad Deventer kende vroeger vele tientallen molens. Ze stonden vaak op hogere gebieden, zodat ze de wind goed konden 'vangen' in hun wieken. Op het molenbolwerk aan de noordkant van de binnenstad stonden vanaf de veertiende eeuw molens. De molens
In 1871 werd de werkliedenvereniging ´Help U Zelven´ opgericht. De vereniging stelde zich ten doel om de opleiding en de arbeidsomstandigheden van de arbeiders te verbeteren (´het verbeteren van het lot van den werkman´). De vereniging had eerst een gebouw in de Papenstraat en vanaf 1902 een nieuw gebouw aan de Diepenveenseweg.
Eeuwenlang was Deventer gevangen tussen de twee zware stadsmuren. Steeds meer werden die muren en wallen om de stad als beknellend gevoeld. De stad wilde groeien. Er waren steeds meer inwoners. Pas na 1874 mochten de stadsmuren afgebroken worden. Daa
In de Nieuwstraat is tegenwoordig een hotel gevestigd. Vroeger was dit gebouw een ziekenhuis, het St. Jozefziekenhuis.
Na de grote stadsbrand van 1334 ontstond er behoefte aan stenen en werden er langs de IJssel steenovens geplaatst. Van Wilp tot en met de Duursche Waarden stonden er dertien, waarvan zes in de onmiddellijke omgeving van Deventer. Tegenwoordig is er niet één meer van over.
In 1876 begon Antonie Johannes Schoemaker een kruidenierszaak op de hoek van de Papenstraat. In 1908 begon hij in de Bruynsteeg in het Noordenbergkwartier een zeepfabriek en koffiebranderij. Om verder uit te kunnen breiden vestigde het familiebedrijf zich in 1916 aan de Raamstraat in de Raambuurt.
In 1877 werd in Deventer een van de eerste kweekscholen voor aanstaande onderwijzers en onderwijzeressen opgericht. In 1882 nam deze opleiding haar intrek in dit nieuwe gebouw aan de Singel. Achter dit gebouw stond een lagere school, de rijksleerschool genoemd, waar de aankomende onderwijzers en onderwijzeressen (de kwekelingen) konden oefenen in het lesgeven.
Van 1883 tot 1900 was Jan Anthonis Mulock Houwer stads-bouwmeester van Deventer. Mulock Houwer ontwierp een aantal belangrijke gebouwen of bouwwerken, die nog steeds een sieraad vormen voor de stad: * de watertoren * de Synagoge aan de Golstraat * de Botermarkt * de Wilhelminafontein Hij bouwde ook een kerk (Gereformeerde kerk in de Graaf van Burenstraat) en een school (de huidige Deventer Leerschool in de Brinkpoortstraat).
Toen in 1871 de vestingwet werd afgeschaft kon er begonnen worden met het bouwen van huizen buiten de stadswallen. Er was een grote behoefte aan arbeiderswoningen i.v.m. de groeiende industrie. Zo ontstonden er nieuwe wijken met arbeiderswoningen in de Voorstad.
Met de aanleg van de spoorbrug (1884-1887) werd treinverkeer naar Apeldoorn mogelijk. Ook het wegverkeer maakte gebruik van deze vaste brug over de rivier.
Tussen 1887 en 1894 reed er in Deventer een paardentram om mensen vanaf de stoomtram naar de treinstations te brengen.
Deze overdekte hal van ijzer, hout en glas uit 1889 heeft gediend als botermarkt. De boeren uit de omgeving kwamen er hun zelfgemaakte boter verkopen. De afbeeldingen van vaatjes boter in de daklijst herinneren nog aan de bestemming die deze hal heeft gehad.
In 1898 werd prinses Wilhelmina ingehuldigd tot koningin van Nederland. Als herinnering aan deze gebeurtenis werd deze fontein opgericht. Er was nog een andere aanleiding voor, namelijk het gereedkomen van de Deventer waterleiding. De ontwerper van de fontein was stadsarchitect Mulock Houwer, die ook de Watertoren en de joodse synagoge ontworpen had.
Op het landgoed 'De Rollecate' bij Dedemsvaart werd in 1913 de eerste opleiding tot landbouwhuishoudlerares gestart. In 1930 vertrok de school naar Deventer en ging daar 'Nieuw Rollecate' heten. De school, met een grote tuin, werd hier gevestigd aan de Tesschenmacherstraat en werd, net als 'De Rollecate' in Dedemsvaart, een internaat.
Toen de kleine Joodse synagoge in de lange Bisschopsstraat in 1986 werd gesloten, werd dit gedenkteken ter nagedachtenis aan de 401 omgekomen joden uit Deventer verplaatst naar de eerste schrijfkamer in het stadhuis. Op de grote marmeren muurplaat staat in het Hebreeuws en in het Nederlands geschreven: Wegens hen is ons hart ziek, zijn onze ogen verduisterd Voor de plaat staat een katheder tussen twee koperen lantaarns.
Het monument op het Grote Kerkhof uit 1953 is een ontwerp van de Haagse beeldhouwer Dirk Wolbers. Op de sokkel staat een bronzen mannenfiguur met gebalde vuisten als een uitdrukking van verzet. Op de muur achter het monument staat te lezen: Zij hebben door hun leven meer gegeven dan veler jaren som ons geven kon Deze regels komen uit een gedicht over het verzet van Rie Cramer.
Dit monument uit 1999 van de beeldhouwer Karoly Szekeres herinnert aan plaatsgenoten die tijdens de Japanse bezetting van Indonesië van 1942 tot 1945 het leven lieten en aan de Nederlandse soldaten die in de periode 1946- 1949 in Nederlands-Indië sneuvelden.
Nadat de Duitsers op 6 april 1945 de spoorbrug hadden verwoest, bouwden de Engelse genietroepen naast de vernielde spoorbrug in enkele maanden tijds een nieuwe brug. Op 1 november 1945 kon de zogenaamde Bailey-brug in gebruik worden genomen. De brug kreeg de naam Catherine Millerbrug, genoemd naar de dochter van de Engelse commandant Miller.
Tot het midden van de jaren zestig van de twintigste eeuw was Deventer een belangrijke industriestad met veel bekende familiebedrijven, zoals Nering Bögel, Ankersmit, Noury & Van der Lande, Thomassen & Drijver, Bussink, Burgers, Hunink, enz.
Het Bergkwartier is op het nippertje gered van sloop en in plaats daarvan zijn de oude panden opgeknapt.
Omdat er in Deventer vanaf het eind van de jaren zestig van de vorige eeuw zoveel mensen kwamen wonen van Turkse komaf, besloot de Turkse regering om behalve in Rotterdam ook in Deventer aan de Keizerstraat een Turks consulaat te vestigen. Aan het hoofd van een consulaat staat een consul.