Deventer kende in de achttiende eeuw nog een groot aantal koopmansfamilies. Enkele daarvan zien we als vroege industriëlen terug: Hendrik Lindeman met zijn IJzermolen, de drukkerij van Jan de Lange, de textielonderneming van Hendrik Jan Ankersmit en de oliemolen van Gerrit van der Lande.
Vooral Hendrik Lindeman was een zeer actief ondernemer. In 1718 begon hij in de Polstraat een zeepziederij. Hij breidde die in 1728 uit met een olie-, pel- en cementmolen op een van de waltorens aan de IJssel. Hij werd hierbij gesteund door de ondernemer Steven van Delden.
Ook het stadsbestuur zag, net als in de zeventiende eeuw, het belang in van meer nijverheid in Deventer. De magistraat schreef onder meer prijsvragen uit met de bedoeling werkgelegenheid te verschaffen. Ook steunde het stadsbestuur ondernemers als zij zeer arme mensen in dienst namen. Zo ontstond bijvoorbeeld de vloerkledenfabriek van o.a. George Birnie. Dit was de voorloper van de Deventer Tapijtfabriek.
Verder waren er in de achttiende eeuw veel kleinere ambachtelijke bedrijven zoals koekbakkerijen, bierbrouwerijen, drukkerijen, kaarsenmakerijen, leerlooierijen en jeneverstokerijen.
Alles werd handmatig gemaakt en al deze bedrijven konden nog gemakkelijk binnen de stadsmuren gevestigd worden.
Afb.: Slechte, p. 568: zeepziederij op waltoren
Verw. 1: Nijverheid in zeventiende eeuw; verw. 2: Drukkerij De Lange; verw. 3: IJzergieterij; verw. 4: IJzermolen: verw. 5: Tapijtfabriek