In 1578 had Philips II het schoutambt Colmschate aan Deventer verpand. (Een schoutambt is een soort lokale bestuursvorm van voor de Franse tijd). Hierdoor werd in feite het platteland van Colmschate aan Deventer toegevoegd. In 1812 gingen de schoutambten Colmschate en Bathmen 'mairie' (= gemeente) heten.
Deze spottende afbeelding, Kiek-in-de-pot genoemd, herinnert aan één van de blokhuizen of forten die de hertog van Gelre aan de overkant van de IJssel gebouwd had. Van daaruit konden zijn manschappen de stad in de gaten houden. Ze konden als het ware bij de Deventenaren in de pot kijken.
Deventer is in twee perioden van de geschiedenis bisschopsstad geweest. Een bisschop is de hoogste leider van de katholieke kerk in een bepaald gebied, een bisdom genoemd. In 895 verplaatste de bisschop van Utrecht zijn zetel naar Deventer om beter beveiligd te zijn tegen de Noormannen.
Rond het jaar 990 werden in Deventer voor het eerst munten geslagen. Op die munten zien we de namen of afbeeldingen van Duitse keizers, zoals Otto III, Hendrik II of Koenraad II. Zij stonden aan het hoofd van het Duitse Keizerrijk, waartoe Deventer toen ook behoorde.
Deventer kooplieden, die handel dreven met de Noorse stad Bergen verenigden zich in de veertiende eeuw in het Bergenvaardersgilde. Hun belangrijkste handelswaar was de stokvis. Stokvis id de naam voor kabeljauw, die aan stokken te drogen hing. De handel in stokvis was zo belangrijk, dat sommige kooplieden zelfs gedurende langere tijden in Bergen woonden.
Geert Grote (1340-1384) legde de grondslag voor de stichting van een gemeenschap van vrouwen, die zich de Zusters van het Gemene Leven noemden. Met ‘Gemene’ wordt bedoeld ‘gemeenschappelijk’. Ze deelden hun bezittingen, leefden sober en besteedden naast hun werk veel tijd aan bezinning en gebed.
Deventer is nog steeds een boekenstad. Er hebben zich hier in de loop der tijd veel drukkerijen gevestigd. Dat begon al tegen het eind van de vijftiende eeuw. Het oudst bekende gedrukte boek in Deventer stamt uit 1477 en is gedrukt door de boekdrukker Richard Paffraedt, die vanuit Keulen naar Deventer was gekomen.
Als je in de straten van de oude binnenstad wandelt en zo nu en dan omhoog kijkt valt het op dat er nog veel gevels zijn, die eeuwenoud zijn. Soms zijn ze rijk versierd met afbeeldingen van mensen- of dierenkoppen of bloemenslingers in natuursteen. De meeste oudste gevels die bewaard zijn gebleven stammen uit de zestiende t/m achttiende eeuw.
Vanaf het begin van de zestiende eeuw moest het stadsbestuur rekening houden met de mening van de burgers in de stad. Deventer bestond toen uit acht wijken, genoemd naar de straten Polstraat, Waterstraat, Noordenbergstraat, Engestraat, Bisschopstraat, Overstraat, Bergstraat en Assenstraat.
Anna van Twickelo leefde van 1508 tot 1605 en was gehuwd met Marten Boedeker. Het geld dat Anna van Twickelo en haar zoon Balthasar Boedeker (1540-1617) na de dood van Balthasar aan de stad Deventer nalieten was bedoeld om er een katholieke universiteit van te stichten.
De soldaten van de hertog van Gelre vluchtten in 1527 uit de twee blokhuizen Morgenster en Altena, die pal tegenover de stad lagen aan de overzijde van de IJssel. Ze dachten dat ze van achteren aangevallen zouden worden, maar dat was helemaal niet zo.
Ook in Deventer is het lang niet altijd zo geweest dat alle godsdienstige groepen dezelfde rechten hadden. In 1529 werden in Deventer voor het eerst bepalingen afgekondigd over ketterijen en geoorloofde boeken. Een ketter was iemand die de regels van de heersende godsdienst niet wilde navolgen.
Wederdopers vormden een geloofsrichting, ontstaan in het begin van de zestiende eeuw. Ze vonden dat alleen volwassenen mochten worden gedoopt. Omdat zij zelf als kind al waren gedoopt, lieten ze zich als volwassene opnieuw dopen. Vandaar de naam wederdopers.
Van het begin van de 14e tot het begin van de 19e eeuw had het stadsbestuur het recht om doodstraffen uit te spreken (het halsrecht). Vier blauwe stenen in de bestrating voor het huidige Kantongerecht op de Brink markeren de plaats waar het schavot heeft gestaan.
“Ao 1617 de(n) 11 februarii starf joncker Balthazar Boedeker. Deze tekst is te lezen op dit grafzerk van Balthasar Boedeker. Het bevindt zich in de Grote of Lebuinuskerk. Balthasar Boedeker leefde van 1540 tot 1617. Hij is bekend geworden als grondlegger van het Athenaeum.
Het burgerrecht was voor een inwoner van de stad heel belangrijk. Kinderen van in Deventer wonende ouders kregen in Deventer automatisch het burgerrecht. Dit recht gaf o.a. vrijstelling van het betalen van tol, het recht om in Deventer zonder beperkingen handel te drijven en het recht om de stadsweiden te gebruiken.
Het bestrijden van brand was een grote zorg voor het stadsbestuur en een belangrijke taak van de burgers. Op centrale punten in de stad, zoals in De Waag, waren brandemmers, brand- of vuurhaken en ladders aanwezig om bij het blussen te gebruiken. Vu urhaken dienden om brandende daken van stro en muren van brandende huizen om te trekken en zo het uitbreiden van brand tegen te gaan.
Het eerste huis in Deventer met typische kenmerken van de Renaissance-bouwstijl is het huis 'De Wezel' uit 1550 (Assenstraat 10). Het onderste deel van de voorgevel is nog duidelijk gotisch vanwege de ronde nissen en de accolade-bogen. In de top van de geven zie je duidelijk dat de verticale lijnen plaatsmaken voor horizontale elementen.
Om de vestingwal te versterken werden er in de loop van de zestiende eeuw en in het begin van de zeventiende eeuw op verschillende plaatsen bolwerken of bastions aangelegd. Een bolwerk is een vooruitspringend, vijfhoekig gedeelte van een vestingwal. Vanaf zo'n bolwerk kon men de vijand vanuit verschillende hoeken beschieten.
Het begin van de tegenwoordige Stads- of Athenaeumbibliotheek ligt in het jaar 1560. Toen kocht het stadsbestuur de boekenverzameling vande overleden Johannes Phoconius, pastoor van de Mariakerk. De verzameling bestond uit 44 boeken en was bevond zich in zijn huis in de Papenstraat.
Jan Pieterszoon Sweelinck werd in 1562 in Deventer geboren. Zijn vader was organist in de Grote of Lebuinuskerk. Toen Jan twee jaar was verhuisde het gezin naar Amsterdam waar vader Pieter organist werd van de Oude of Sint-Nicolaaskerk. Al op zeer jonge leeftijd leerde Jan van zijn vader orgelspelen.
De Tachtigjarige oorlog duurde van 1568 tot 1648. Deventer heeft veel te lijden gehad tijdens deze oorlog.
In huizen van rijke burgers stonden vanaf de zestiende eeuw kachelovens, opgebouwd uit versierde aardewerktegels. Zo’n kacheloven was een pronkstuk in huis. Bij opgravingen in het gebied Achter de Muren-Zandpoort werden in 2005 tussen het puin zeer bijzondere kacheltegels gevonden.
Aegidius de Monte, geboren in de Zuidelijke Nederlanden, heette eigenlijk Jillis van den Berge in het Nederlands, of Gilles du Mont in het Frans. Hij was overste van een klooster in Leuven, totdat hij in 1570 tot bisschop van Deventer werd benoemd. Hij was een strenge geestelijke, fel tegen godsdienstige vernieuwingen en niet erg geliefd.
In 1574 liet Willem van Doetinchem het Huis Rande bouwen. Het was een havezathe. Dat betekent dat de eigenaar tot de ridderschap van Overijssel behoorde. Allerlei voorname families hebben er geewoond. Nadat de katholieken in 1590 hun kerkgebouwen waren kwijtgeraakt aan de protestanten kwamen katholieken sindsdien in zogenaamde schuilkerken bijeen.
Aan de Brink, achter De Waag, ligt het pand De Drie Haringen. Dit pand is een van de belangrijkste en mooiste zestiende eeuwse koopmanshuizen die in Nederland bewaard zijn gebleven. Het huis, in Vlaamse renaissancestijl, werd in 1575 gebouwd door Herbert Dapper, een rijke haringkoopman.
Tijdens de Tachtigjarige oorlog, in 1578, wordt Deventer belegerd door Graaf van Rennenberg. Dat beleg is op een schilderij vastgelegd.
In het jaar 1580 werden door aanhangers van de nieuwe godsdienst grote vernielingen aangebracht in de kerken van Deventer, die tot dan toe aan de katholieken hadden toebehoord (in de Broederenkerk al in 1578). Beelden en andere godsdienstige voorstellingen moesten het ontgelden en werden zwaar beschadigd of geheel vernield.
Dit huis met de rijk versierde gevel liet de rijke linnenkoopman Herman Penninck in 1583 bouwen in een hoek van de Brink, nu ‘Penninckshoek’ geheten. Boven de poort zijn twee engelen met lauwerkransen afgebeeld. Verder vallen de zes beelden op, die belangrijke deugden voorstellen: - Charitas (naastenliefde) met een naakt kindje - Fides (geloof) met het kruis - Spes (hoop) met een anker en een kroon - Fortitudo (standvastigheid) met gebroken zuil - Temperantia (matigheid) – zonder de gebruikelijke kan en schaal - Prudentia (voorzichtigheid) – zonder spiegel en slang Een beeld van Justitia (gerechtigheid) met weegschaal en zwaard ontbreekt.
Prins Maurits (1567-1625) was de zoon van prins Willem van Oranje (Willem de Zwijger). In mei 1591 naderde opnieuw het Staatse leger de stad Deventer, nu onder aaanvoering van Prins Maurits. Zijn leger bestond uit 9000 man voetvolk en 1600 ruiters. Na een belegvan vijf dagen werd door de kanonnen van het leger een bres geschoten in de stadsmuur bij de Zandpoort.
Achter de Grote of Lebuinuskerk aan de Kleine Poot stonden vanaf de elfde eeuw de kapittelhuizen. Daarin woonden de kapittelheren, die samen het kapittel vormden. De kapittelheren, ook wel kanunniken genoemd, zorgden voor de kerkdiensten. Daarnaast hielden ze zich namens de bisschop ook bezig met het bestuur en de rechtspraak.
In de zeventiende eeuw groeide het aantal bakkers dat zich in Deventer vestigde. Er was veel behoefte aan bakkers omdat, behalve de Deventenaren zelf, ook de vele ingekwartierde soldaten en hun gezinnen van brood moesten worden voorzien. Veel van de Deventer bakkers waren ook koekbakker.
Nadat Deventer in 1591 voorgoed bevrijd was van de Spaanse overheersers werd de gereformeerde kerk) de enig toegestane kerkgemeenschap. De katholieke Mariakerk die begin 14e eeuw tegen de Grote Lebuinuskerk was aangebouwd, was nu niet meer nodig voo r kerkdiensten.