Al in 1349 werden joodse Deventenaren vervolgd, omdat ze ten onrechte werden verdacht van de verspreiding van de pest, een dodelijke besmettelijke ziekte uit die tijd. Tot het eind van de achttiende eeuw bleef het voor joden moeilijk om in en bij Deventer een bestaan op te bouwen. Pas in 1796 kregen ze gelijke burgerrechten en mochten ze zich in de stad vestigen. Kort daarna bouwden ze hier een synagoge.
Begin 1940 telde Deventer ongeveer 500 joodse inwoners. Vanaf juni 1940 werden joden in Deventer, net als in de rest van Nederland, vervolgd.
In de nacht van 25 op 26 juli 1941 werd het interieur van de synagoge in de Golstraat door Deventer NSB-ers kort en klein geslagen. Allerlei maatregelen tegen de joden volgden, zoals het verbod om schouwburg, zwembad en de parken te bezoeken. Joodse kinderen moesten naar een aparte eigen school. Later volgden de razzia's, waarbij hele joodse families werden opgepakt en weggevoerd naar concentratiekampen. Slechts weinigen lukte het om te vluchten en onder te duiken. In totaal kwamen 401 joodse Deventenaren om het leven, waaronder Etty Hillesum en haar familie. In de eerste schrijfkamer van het stadhuis herinnert een monument aan de omgekomen joodse slachtoffers.