Stadsbestuur

In de zeventiende eeuw werd het stadsbestuur gevormd door:
a) de magistraat (ook wel schepenen en raad genoemd), die bestond uit twaalf schepenen en vier raden, ondersteund door vier stadssecretarissen. Telkens twee schepenen waren gedurende twee maanden per jaar samen burgemeester. De schepenen waren de belangrijkste heren in het stadsbestuur, terwijl de raden meer een meer controlerende rol hadden.
De burgemeesters spraken ook recht.
Om schepen of raad te worden moest je burger van Deventer zijn en behoorlijk rijk zijn, want geld verdiende je niet als stadsbestuurder. Daarom werden vaak rijke handelslieden of ondernemers schepen of raad.
b) de gezworen gemeente (ook wel meente genoemd), die bestond uit 32 of 48 vertegenwoordigers van de acht wijken van de stad. Ook deze meenslieden moesten burger van Deventer zijn. Ze vergaderden in het Wanthuis-gedeelte van het stadhuis. Soms ook wel samen met de magistraat in het Raadshuis. De meenslieden hadden lang niet zoveel invloed op het stadsbestuur als de magistraat.
De wisseling van het stadsbestuur, de zogeheten Petrikeur, vond jaarlijks plaats op 22 februari. De regels over de gang van zaken hierbij waren vastgelegd in het stadsrechtboek, de 'Gulden Adelaar'.