Bisschopsstad

Deventer is in twee perioden van de geschiedenis bisschopsstad geweest. Een bisschop is de hoogste leider van de katholieke kerk in een bepaald gebied, een bisdom genoemd.
In 895 verplaatste de bisschop van Utrecht zijn zetel naar Deventer om beter beveiligd te zijn tegen de Noormannen. Eerst kwam bisschop Odibald, toen bisschop Radboud en tenslotte bisschop Balderik. Ze namen hoge geestelijkheden met zich mee, die zich met het bestuur bezig hielden, zowel op kerkelijk als op wereldlijk gebied. Bisschop Balderik verplaatste in 925 de zetel weer naar Utrecht, maar Deventer bleef voor de bisschoppen van Utrecht nog eeuwenlang dienen als hun tweede residentiestad.

Van 1559 tot 1591 was Deventer opnieuw bisschopsstad. De katholieke Spaanse overheid met aan het hoofd koning Filips II wilde zijn macht vergroten door hier zelf een bisschop te benoemen, die kon bijdragen aan het bestrijden van de nieuwe protestantse godsdienst. Aegigius de Monte kwam als eerste bisschop in 1570 naar Deventer. Na ziijn dood in 1577 duurde het enkele jaren voordat er een nieuwe bisschop werd benoemd. Het werd Godefridus van Mierlo, die echter al gauw stierf aan de pest. Beide bisschoppen werden bijgezet in een speciale grafkelder in de Grote Lebuinuskerk. Toen Maurits in 1591 de stad Deventer had ingenomen betekende dit het einde van Deventer als bisschopsstad.

Verw. 1: Bisschop Odibald; verw. 2: Radboud-sarcofaag; verw. 3: bisschop Bernold; verw. 4: bisschopshof; verw. 5: bisschop Aegidius de Monte