Nijverheid in de zeventiende eeuw

Na het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) was de rol van Deventer als belangrijke handelsstad grotendeels uitgespeeld. Steden in het westen van de Republiek der Verenigde Nederlanden namen deze rol van Deventer over, vooral Amsterdam. Deventer had bovendien de pech dat de handel met de Duitse gebieden ernstig te leiden had door de oorlogen daar.
Daarom probeerde het stadsbestuur van Deventer de nijverheid nieuw leven in te blazen door vaklieden aan te trekken onder aantrekkelijke vestigingsvoorwaarden, zoals burgerrecht en goedkope huisvesting.
Deventer had natuurlijk nog steeds het voordeel van zijn gunstige ligging op een kruispunt van land- en waterwegen, waardoor de stad wel een regionaal handelscentrum bleef. Bovendien hadden de hier ingekwartierde soldaten en hun gezinnen ook allerlei spullen nodig.
Hiervan profiteerde vooral de lakennijverheid, die veel steun van het stadsbestuur kreeg. Toch werd Deventer niet zo belangrijk als lakenstad als bijvoorbeeld Leiden. Maar enkele laken- en bombazijnweverijen en textielververijen zijn er wel geweest in de zeventiende eeuw. (Laken is een wollen stof; bombazijn is een soort katoen of zijde). Textielwerkers die meer succes hadden, waren de kleermakers.
Behalve textielnijverheid waren er ook andere vormen van bedrijvigheid. Van oudsher waren er al tinne- en kannegieters die huishoudelijke voorwerpen maakten en bronsgieters die kanonnen en kerkklokken maakten. Later kwamen daar nog glazenmakers bij. Ook bleven de Deventer drukkers een rol spelen.
Afb.: ???
Verw.: Koekbakkers