Brandspuiten

De grote stadsbrand van 1334 legde tweederde van de huizen van de stad in de as. Het stadsbestuur zag in dat het belangrijk was blusmateriaal, zoals emmers en ladders, bij de hand te hebben. Zelf schafte de stad in 1548 honderd leren emmers aan met het stadswapen erop. De inwoners van de stad waren verplicht er voor te zorgen dat voor hun huis een vat met water stond.
In de 17e eeuw werden de taken bij de brandbestrijding veranderd. Vanaf die tijd kregen de doopsgezinden een groot aandeel hierin. De doopsgezinden weigerden op godsdienstige gronden gewapende dienst in de Burgerwacht. In plaats daarvan moesten zij voortaan het grootste deel van de bluswerkzaamheden in de stad op zich nemen.
In 1672 ontwikkelde een Amsterdamse uitvinder de brandspuit, en in 1683 kocht het Deventer stadsbestuur vier van deze slangbrandspuiten. Later kochten de doopsgezinden er nog twee bij. Ze stonden op verschillende plaatsen in de stad gereed.
In de 19e eeuw veranderde er veel. In 1892 werd de waterleiding in de stad aangelegd. Telefoon maakte snelle alarmering mogelijk, en gemotoriseerde brandweerwagens deden hun intrede. De eerste brandweerkazerne van Deventer was aan de Kleine Poot, nummer 12-14. Voor die tijd huurde de brandweer een gedeelte van Garage Hardonk aan de Smedenstraat. In 1969 verhuisde de brandweer naar de Lange Zandstraat. In 1990 werd de nieuwe brandweerkazerne aan de Schonenvaarderstraat in gebruik genomen, met een opvallende slangendroogtoren.
In de 19e eeuw was ook veel van het brandblusmateriaal in de Waag opgeslagen. In het Historisch Museum in de Waag kun je nog steeds brandweervaandels zien.
verw. 1 : naar: brandblusemmers; verw. 2: naar Stadsbrand van 1334