Stadshaven

Al in 877 wordt de 'Portus Daventre' in een geschrift genoemd. Met 'portus' wordt een niet-ommuurde nederzetting met een rivierhaven bedoeld. Na de bouw van een stadsmuur in het midden van de dertiende eeuw kreeg het gebied buiten de stadsmuur aan de voet van het Bergkwartier de functie van binnenhaven. Zo'n haven was onmisbaar voor een hanzestad. De haven is ontstaan in de loop van de Schipbeek, dat toen nog een natuurlijke beek was met de naam Hunneper Aa. De Bokkingshang werd de houthaven van Deventer, die geleidelijk uitgroeide tot de Deventer Stadshaven. Langs de haven ontstonden grote pakhuizen en later ook fabrieken. De Welle werd benut voor laden, lossen en weer verder varen, terwijl in de haven schepen voor langere tijd konden aanmeren. In de 17e eeuw werd de toegang tot de haven beschermd door een stenen bastion, waarvan bij het Pothoofd nu nog een groot gedeelte te zien is. De stadshaven stond in verbinding met IJssel en Schipbeek en door middel van een sluis ook met de stadsgracht en na 1858 met het Overijssels kanaal. In het midden van de haven werden de twee overzijden van de haven met elkaar verbonden door een houten ophaalbrug. Die brug kreeg de naam Olifantsbrug, nadat er eens een circus-olifant was doorgezakt.
In het midden van de twintigste eeuw werd de haven gedempt om ruimte te maken voor de afrit van de Wilhelminabrug. Het grote pakhuis uit 1871 voor granen, meel en zaden van de kooplieden Ten Hoopen en Ten Zijthoff op Bokkingshang nr. 3 bleef gespaard gebleven. In 2007 werd de Stichting Deventer Stadshaven opgericht die zich sterk maakt voor terugkeer van de oude haven.